1971-1974: Ondersteuning van spontaan boerenverzet
De Boerengroep is opgericht in maart 1971 als onderdeel van de studentenbeweging. In reactie op de democratiseringacties van 1968 ontstond binnen de studentenbeweging de buitenuniversitaire praktijk (B.U.P.), waarmee studenten probeerden directer aan te sluiten bij de problemen van de achtergestelde groepen in de samenleving. De grote demonstratie van een half miljoen boeren in Brussel op 23 maart 1971 maakte duidelijk dat boeren ook een achtergestelde groep waren. De Wageningse studenten realiseerden zich dat het onderwijs en onderzoek volstrekt niet aansloot bij de concrete problemen van boeren en tuinders.
Naast de literatuurstudie over het landbouwbeleid werd de praktische situatie in de landbouw bestudeerd. In de Betuwse gemeente Lienden werden huisbezoeken bij boeren afgelegd. De gesprekken gingen over de ideeën van de boeren over het EEG landbouwbeleid. De gesprekken droegen bij tot een betere kennis over de situatie van boeren, maar het idee om te komen tot een werkgroep van progressieve boeren bleek onhaalbaar.
In 1972 verschoof het werkterrein van de Boerengroep o.i.v. de gebeurtenissen in het Twentse Tubbergen naar de ruilverkavelingsproblematiek. In Tubbergen protesteerden boeren tegen een ruilverkavelingsplan. De inzet van 200 man oproerpolitie leidde tot gewelddadige taferelen. De Boerengroep beschouwde ruilverkaveling als een middel van de overheid om saneringen in de landbouw door te voeren. Op een 13-tal plaatsen (o.a. Tubbergen, Diever, Hooghalen, Vijfheerenland en Eilandspolder) werd contact gelegd met actiecomités. Door het verrichten van onderzoek en het verschaffen van informatie probeerde men het boerenverzet te ondersteunen.
Ook op theoretisch niveau werd meer aandacht besteed aan de structuurpolitiek van de Nederlandse Overheid en de E.E.G. De kritiek richtte zich m.n. op ruilverkaveling en landbouwvoorlichting als overheidsinstrumenten om grote boeren te begunstigen boven hun kleinere collega’s. Deze ideeën werden vastgelegd in de brochures “Ruilverkaveling en Landinrichting” en “Over de landbouwvoorlichting”, die in 1973 werden uitgegeven.
In deze periode wilde de Boerengroep spontaan verzet van boeren stimuleren en ondersteunen. De basis voor dit verzet was aanwezig, veronderstelde men, omdat het kapitalisme immers ook zijn werking op de landbouw deed gelden. Het verwachtte verzet bleef echter uit, m.n. omdat er op lokaal niveau nauwelijks gezamenlijke strijdpunten bleken te zijn. Ruilverkavelingen bleken een slecht aanknopingspunt, omdat de belangen van boeren vaak tegenstrijdig waren en de problematiek sterk regionaal bepaald was. De Boerengroep concludeerde dat men daar moest gaan werken waar conflicten tussen boeren, industrie en overheid te verwachten waren.
Vanaf 1973 richtte men zich dan ook steeds meer op de contractteelt. Een aantal intensieve veehouders, die de dupe waren geworden van rechtsonzekerheid binnen hun contracten, werden door de Boerengroep ondersteund. De afhankelijkheid van baken en agro-industrie werd benadrukt. Ook naar de verhouding tussen boeren en zuivelcoöperaties werd onderzoek verricht. De gewijzigde praktijk en analyse kwam tot uiting in de brochures “Agribusiness of binnenlandse kolonie”, “Agribusiness II” en “Over boeren, bazen en banken” uit januari 1974.
Al snel na de oprichting van de Boerengroep werd begonnen met uitdragende activiteiten richting boeren, studenten en de media. Men begon met “De Nieuwsbrief” (voorloper van Landbouwmaand en later Groenvoer) om boeren over elkaars acties te informeren. Uit midden 1971 dateert een samenwerking met “De Groene Amsterdammer” waarmee gepoogd werd in progressieve kringen van niet-boeren aandacht voor de problemen van boeren te vragen. Ook werden praatjes en discussie voor niet-boeren verzorgd. In het najaar van 1972 ontstond het Boerentoneel, geïnspireerd door het Studenten Toneel Festival in Twente. In het voorjaar van 1973 werd het eerste toneelstuk “Ondernemingslust of Investeringsdrang” opgevoerd over de gevolgen van ruilverkaveling voor boeren. De voorstellingen, vanaf het begin bedoeld als vormingstoneel, werden met de organisatie voorbesproken en gevolgd door discussies. Het nieuwe toneelstuk “Boer van Beroep” ging over de afhankelijkheid van de boer van banken en industrie.
In 1974 werd gestart met een nieuwe uitdragende activiteit, te weten het filmproject dat samen met het filmcollectief “De Rode Lantaarn” in Utrecht werd uitgevoerd. In intensieve samenwerking met een groep melkveehouders in noord Nederland werd een film over de verhouding tussen boeren en hun coöperatie gemaakt. Het scenario werd doorgesproken met de boeren. De film “De Samenwerking” ging uiteindelijk in februari 1976 in premiere.
1975-1978: Intensieve begeleiding van progressieve groepen boeren
Vanaf 1974 kwamen de activiteiten van de Boerengroep in een stroomversnelling. In juni van dat jaar gingen boeren massaal de straat op en zat heel Nederland binnen de kortste keren potdicht door de trekkerblokkades. De acties kwamen voor de Boerengroep als een grote verrassing. Het waren ‘wilde’ acties die buiten de standsorganisaties om waren georganiseerd en op een groot aantal plaatsen ontstonden lokale actiecomités.
Mede onder stimulans van de Boerengroep verenigden de lokale actiecomités zich in het “Landelijk Actiecomité voor Boeren en Tuinders” (L.A.C.). “De Nieuwsbrief” werd n.a.v. de acties meer vormgegeven en verscheen sindsdien maandelijks. I.s.m. het L.A.C. werd een klankdiaserie uitgegeven, waarin de eisen naar voren werden gebracht. De diaserie kon worden gebruikt als aanzet voor discussie.
Door de ondersteuningsactiviteiten namen de contacten met de landbouw sterk toe. Er werd contact gezocht met plattelandsjongerenorganisaties (het N.A.J.K. bestond toen nog niet). Met de Landelijke Agrarische Commissie van de C.P.J. werd een gesprek gevoerd, dat zo zinvol werd ervaren dat sindsdien twee Boerengroepers als toehoorder bij de vergaderingen aanwezig waren. De Boerengroep begon zich steeds meer toe te leggen op het ondersteunen en begeleiden van kerngroepen van progressieve boeren en groeide langzaam maar zeker uit tot een ‘mobiel vormings- en onderzoeksinstituut’.
Op het seminar van 1976 werd hiertoe de opzet van de Boerengroep gewijzigd. Tot dan toe waren er de toneelgroep, de filmgroep, de Nieuwsbrief, de scholingsgroep, de onderzoeksgroep en de L.H. groep. De nieuwe opzet poogde onderzoek en vorming meer te integreren. Er werd gekozen voor een sectorale of probleemgerichte aanpak. Zo ontstonden de Zuivelgroep, de Tuinbouwgroep en de Landschapsparkengroep (al snel omgedoopt tot Landinrichtingsgroep). De discussies na toneel en film kregen een onderzoeksfunctie. Door analyse van de discussie probeerde men meer inzicht in de problemen van boeren en tuinders te krijgen. De Zuivelgroep en de Landschapsparkengroep maakten een toneelstuk gericht op de specifieke problematiek. De L.H. groep probeerde in het verlengde van de groepen studentenonderzoeken op te zetten.
De zuivelactiviteiten ontstonden in januari 1976 toen onder stimulans van de Boerengroep een bijeenkomst van melkveehouders uit het L.A.C. werd georganiseerd. De Boerengroep schreef hiervoor een discussiestuk over de kostprijsberekening van de melk. Later werd de groep melkveehouders verder uitgebreid. Er werd ene advertentie in “De Boerderij” geplaatst, waarin de inmiddels tot “Werkgroep Beter Zuivelbeleid” (W.B.Z.) omgedoopte werkgroep haar ideeën uiteenzette. Het EEG beleid werd bekritiseerd en het idee van contingentering werd als oplossing voor de overschotten naar voren gebracht. De Zuivelgroep begeleidde de W.B.Z. en nam het secretariaat op zich. Voor de werkgroep werden de brochures “Een beter bestaan voor de veehouders” (maart 1977) en “Beter Zuivelbeleid!” (maart 1979) geschreven, waarin de ideeën over het huidige en toekomstige zuivelbeleid naar voren werd gebracht. Ook werd een informatiefolder voor de W.B.Z. geschreven. Daarnaast werden voorstellingen van het zuiveltoneelstuk “De Maat is vol” en de film “De Samenwerking” begeleid.
De Tuinbouwgroep ontstond toen de Boerengroep door de I.K.O.N. werd gevraagd een radioprogramma te verzorgen. Er werd gekozen voor het thema “Tuinbouw en de Derde Wereld”. De Boerengroep kwam in aanraking met een aantal actieve fruittelers, die later het “Initiatiefcomité Beperking Appelimporten Zuidelijk Halfrond” vormden en een actie voor beperking van de import van appels uit dictatoriale landen als Zuid-Afrika, Chili en Argentinië opzetten. De Boerengroep werd gevraagd om bij de voorbereiding te helpen. Dit betrof m.n. het doorpraten van de eisen en het verzorgen van contacten met de pers. In april 1977 werd door een 200 tal fruittelers de grootste veiling voor buitenlands fruit bezet om de eisen voor beperking van de importen. Als vervolg op de bezetting besloot men een brochure te publiceren. De Boerengroep kreeg hierbij een belangrijke functie. De Tuinbouwgroep schreef de brochure in overleg met telers in de Betuwe. Rond de publicatie van de brochure “Behoud de fruitteelt!” in maart 1978 werd in samenwerking met het Initiatiefcomité ene actieplan uitgevoerd, waardoor in de media veel aandacht aan de actie werd besteed. I.s.m. “De Rode Lantaarn” werd de film “De prijs van ons voedsel” gemaakt, die de problemen van Afrikaanse tuinders vergelijkt met die van een Nederlands tuindersgezin.
Ook de Landinrichtingsgroep ging zich eind 1976 toeleggen op de begeleiding van groepen boeren. Men kwam in aanraking met een actieve groep K.P.J.-ers uit Mergelland in Limburg, waar in het kader van de Relatienota een landschapspark was gepland. De Boerengroep werd gevraagd een enquête over de problematiek voor te bereiden. Via een goede samenwerking resulteerde dit in de brochure “Mergelland, wat bied je de boer in de toekomst?” die in oktober 1977 op een manifestatie werd gepresenteerd. N.a.v. de samenwerking veranderde de opvatting van de Boerengroep over landinrichting. De K.P.J. wees landinrichting niet zonder meer af, maar probeerde het overheidsinstrument op een voor boeren en natuur voordelige manier in te zetten.
Na Mergelland, kwam een samenwerking tot stand met de “Werkgroep Jonge Veehouders” in Eilandspolder, een veenweidegebied in Noord-Holland. Al sinds de beginperiode van de Boerengroep bestonden er contacten in dit gebied. Ook hier was een landschapspark gepland en zetten jonge boeren zich in voor natuurbeheer door boeren. In samenwerking met de werkgroep stelde de Landinrichtingsgroep een gebruikersplan voor het gebied op. Dit plan werd in april 1978 als brochure “Eilandspolder: inrichtingsplan oostelijk vaargebied” gepubliceerd. Ook in Noordwest Overijssel en Waterland werd op vergelijkbare wijze met werkgroepen jonge boeren samengewerkt.
Op het seminar van 1977 werd besloten om naast de bestaande groepen een Boerinnengroep te beginnen. De reden hiervoor was dat de Boerengroep zich tot dan toe alleen met mannen had beziggehouden, terwijl juist boerinnen vaak het meest direct geconfronteerd werden met de gevolgen van het landbouwbeleid: lage inkomens, lange werktijden, spanningen in huis etc. Door gesprekken met boerinnen probeerde de Boerinnengroep zicht te krijgen op de problemen van boerinnen en de mogelijkheden voor het organiseren van boerinnen. In de zomer van 1978 werd het plan opgevat om i.s.m. “De Rode Lantaarn” een film over de boerinnenproblematiek te maken. De film “Als je met een Boer trouwt” ging uiteindelijk in maart 1980 in premiere en was bedoeld als aanzet voor discussie. Ook werd begonnen met de begeleiding van een boerinnengroep in Drente.
Vanaf 1976 kreeg de Boerengroep een exploitatiesubsidie voor haar activiteiten van de NCO. Er werd een aantal brochures uitgebracht over de relatie tussen de Nederlandse landbouw en de Derde Wereld. In de zomer van 1978 werd een Nieuwsbriefspecial “Landbouw en de Derde Wereld” uitgebracht en in het najaar werd een lezingenserie i.s.m. Studium Generale georganiseerd onder de titel “Landbouw hier/ Landbouw daar”.
1979-1982: Theorievorming over de politieke economie van de landbouw
Op het seminar van 1979 werd de werkwijze van de Boerengroep opnieuw ingrijpend gewijzigd. Voornaamste aanleiding was dat de subgroepen binnen de Boerengroep in de loop der tijd sterk uiteen waren gegroeid. Het ontbreken van een gemeenschappelijke Boerengroep visie werd als een groot gemis ervaren. Men besloot dat de Boerengroep moest ‘collectiviseren’ en hiertoe werd een viertal mogelijkheden onderscheidden:
Basisscholing
Uitwisselen van ervaringen
Continue scholing
Theorievorming.
Er werd begonnen met een basisscholing marxisme voor nieuwe Boerengroepers en daarnaast werd aan theorievorming en continue scholing in de politieke economie allerhoogste prioriteit gegeven. Men probeerde zo een gezamenlijke visie te vormen op ‘hoe het kapitalisme zijn invloed laat gelden op de landbouw en de werkers en werksters daarin’ om zo een ‘aannemelijk politiek perspectief aan boeren en boerinnen te kunnen bieden’. Er werd een theorie groep ingesteld die de gezamenlijke visievorming moest coördineren en er werd een aantal richtlijnene voor het werk van de subgroepen gemaakt:
Het ontwikkelen van ideeën krijgt prioriteit boven het uitdragen ervan.
De uitdragende activiteiten moeten vooral staan in het kader van de ontwikkeling van ideeën.
Ondersteunende activiteiten moeten verminderd worden.
Onderzoek en theorievorming die de basis moeten leggen voor de economische strijd en het mobiliseren van boeren moet een taak van de Boerengroep zijn.
Over nieuwe activiteiten moet op een politieke manier in de hele Boerengroep gepraat worden.
In het Boerengroep werk moet een politiek manier van denken en kijken centraal komen te staan.
Op een aantal opeenvolgende seminars en thema weekenden werd de theorie vorming ter hand genomen. De plaats van gezinsbedrijven in de landbouw vormde hierbij de voornaamste invalshoek. Het gaat te ver om hier uitgebreid in te gaan op deze theoretische exercities. De theorievorming leidde tot een aantal uitdragende activiteiten die vooral gericht waren op de Landbouw Hogeschool. Zo werd in de herfst van 1979 een lezingencyclus georganiseerd i.s.m. Studium Generale, waar inmiddels diverse Boerengroepers werkten. In september 1981 werd begonnen met een cursus “Politieke Economie van de Landbouw” i.s.m. Studium Generale en de Themagroep Regionale Ontwikkeling. Met de Landbouwmaand specials “Landbouw en de E.G.” van februari 1981 en “Het Gezinsbedrijf in de Landbouw” van september 1982 werd geprobeerd de politiek-economische analyse van de landbouw onder de aandacht van boeren te brengen.
In deze periode veranderde de plaats van de Boerengroep in de landbouwwereld. Terwijl de Boerengroep tot dan toe een voortrekkersrol had vervuld in het vertolken van een kritische kijk op de landbouw, raakte ze nu steeds meer op de achtergrond. Deels was dit het gevolg van de nadruk op theorievorming, waardoor het werk van de Boerengroep een meer in zichzelf gekeerd karakter kreeg en voor boeren minder herkenbaar werd. Echter ook veranderingen in de landbouw speelden een rol in het op de achtergrond raken van de Boerengroep.
Een aantal progressieve landbouworganisaties begonnen een eigen plaats in de landbouwwereld te verwerven. Een belangrijke reden hiervoor was dat het platteland steeds meer in de samenleving geïntegreerd begon te raken. ‘Stadse’ progressieve ideeën begonnen op het platteland vaste voet te krijgen, m.n. onder plattelandsjongeren via contacten met van het platteland weggetrokken jongeren en stedelingen die op het platteland kwamen wonen. Het N.A.J.K., in september 1977 opgericht als samenwerkingsverband van 3 plattelandsjongerenorganisaties, ontwikkelde zich snel tot een kritische stem in de landbouw. De Boerengroep kon zich goed vinden in de grote lijnen van de beleidsnota “Boer Blijven” van het N.A.J.K. uit 1978 en er werkten inmiddels een aanzienlijk aantal oud-Boerengroepers bij plattelandsjongerenorganisaties. Ook de organisatie die de Boerengroep in het verleden had begeleid en ondersteund (W.B.Z., werkgroepen in Relatienotagebieden) begonnen gehoor te vinden in de landbouw.
Op het seminar van 1979 werd dan ook gekozen voor een andere rol van de Boerengroep. Men besloot bij het werk uit te gaan van een ‘tweetrapsmodel’: door het ondersteunen van progressieve ‘voorhoede’-groepen (waartoe men op dat moment het N.A.J.K., de W.B.Z., werkgroepen in de Relatienotagebieden en Boerinnengroep rekende) middels progressieve theorievorming en maatschappelijk gericht onderzoek zou de Boerengroep bijdragen aan het uitbouwen van de progressieve beweging in de landbouw. Voor onderzoek werd samengewerkt met het I.M.G.O. (de voorloper van de huidige Wetenschapswinkel) b.v. in het kader van een onderzoek naar mammoetbedrijven in de intensieve veehouderij. Het brede publiek in de landbouw zou dor de voorhoedegroepen zelf bereikt worden.
Hoe het ook zij, de Boerengroep kreeg steeds minder intensieve contacten met groepen in de landbouw. In het najaar van 1979 kwam de W.B.Z. formeel los te staan van de Boerengroep en de acties van het Initiatiefcomite in de fruitteelt liepen ten einde. De contacten van de Landinrichtingsgroep verwaterden mede door de oprichting van de Themagroep Regionale Ontwikkeling (T.R.O.) in 1978, die zich expliciet bezig hield met actieonderzoek. Alleen de Boerinnengroep, die enorme respons vond onder boerinnen met de film “Als je met een Boer trouwt”, en de eind 1980 opgerichte Akkerbouwgroep bleven zicht richtten op de begeleiding van groepen in de landbouw (resp. boerinnengroepen en de Werkgroep Veenkoloniën). Ook Landbouwmaand had nog steeds veel contacten in de landbouw.
In het voorjaar van 1982 kwam er een einde aan de periode van theorievorming. De voornaamste reden was dat er een aantal inhoudelijke meningsverschillen binnen de Boerengroep ontstonden. M.n. de Boerinnengroep en de Landinrichtingsgroep konden maar slecht uit de voeten met de politiek economische opvatting analyse van de landbouw. De Boerinnengroep, inmiddels tot een van de actiefste groepen binnen de Boerengroep uitgegroeid, vond dat er meer belang moest worden gehecht aan man/vrouw verhoudingen in de landbouw en kon zich niet vinden in de politiek-economische opvatting dat de achtergestelde positie van vrouwen in de landbouw enkel een gevolg was van de uitwerking van het kapitalisme. Ook de Landinrichtingsgroep kon met de politieke economie onvoldoende uit de voeten. Tijdens haar activiteiten zag zij zich geconfronteerd met de grote invloed van overheid en wetenschap en ook deze factoren kwamen volgens de Landinrichtingsgroep onvoldoende aan bod in de politiek-economische analyse. De meningsverschillen binnen de Boerengroep liepen hoog op
1982-1985: De Boerengroep als platform
Op het seminar van juni 1982 werd uitgebreid gepraat over de meningsverschillen. Men constateerde dat te geforceerd was gestreefd naar een gezamenlijke (politiek-economische) visie op de landbouw, waardoor het functioneren van de themagroepen was gefrustreerd. In de toekomst zou een gemeenschappelijke Boerengroep visie voort moeten komen uit continue discussies op basis van het werk in de themagroepen. Tijdens de daaropvolgende themaweekenden/ seminars werd de discussie ter hand genomen, waarbij de vraag hoe de Boerengroep progressieve ontwikkelingen en bewegingen in de landbouw kon ondersteunen centraal stond. Op het themaweekend van september 1982 werd geconstateerd dat de Boerengroep het contact met de praktijk had verloren, onvoldoende aansloot bij waar progressieve groepen mee bezig waren en weinig vernieuwende ideeën aandroeg. Er werden een aantal nieuwe criteria opgesteld voor het werk van de Boerengroep:
Wat vinden we zelf belangrijk?
Wat is de (potentiële) beweging op dat punt, of de te verwachten machtsvorming?
Wat is het zicht op verandering, wat is het perspectief?
Kunnen we inhoudelijk of strategisch een beweging steunen, kunnen we met de beweging in discussie blijven?
Bovendien werd gesteld dat de Boerengroep prioriteit zou moeten geven aan datgene waarvoor mensen op het platteland in beweging (kunnen/willen) komen. Als dit (potentieel) niet aanwezig was, zou de Boerengroep zich er niet mee bezig moeten houden.
In de loop van 1983 en 1984 werden deze criteria uitgewerkt in concrete activiteiten van de themagroepen. Hierbij werd gekozen voor een beperkt aantal intensieve contacten met progressieve groepen. De intensieve begeleiding werd beperkt tot de begeleiding van het Landelijk Overleg Boerinnen Belangen (L.B.B.) door de Boerinnengroep en het Landelijk Overleg Relatienotawerkgroepen door de Landinrichtingsgroep. Daarnaast onderhield de Akkerbouwgroep contacten met de Werkgroep Veenkoloniën, de Zuivelgroep met de W.B.Z. en het N.A.J.K. en de Landinrichtingsgroep met de Werkgroep Landbouw-Industrie van het Z.A.J.K. en de Werkgroep Vijfheerenlanden.
Besloten werd dat de Boerengroep in haar activiteiten een platformfunctie zou moeten vervullen voor de ideevorming over progressieve ontwikkelingen in de landbouw. Een leidinggevende rol was voor de Boerengroep immers al lang niet meer weggelegd en het slechts ‘erbij zitten’ en intern discussiëren werd onvoldoende gevonden, omdat je progressieve groepen dan niets te bieden hebt. De Boerengroep zou zich moeten richten op het met elkaar in contact brengen van progressieve groepen, het verschaffen van informatie over de activiteiten van deze groepen en het stimuleren van discussies over progressieve landbouwontwikkeling. In deze opzet werd aan Landbouwmaand een centrale plaats toegekend. Rond het blad moesten een aantal themagroepen (gericht op aspecten van de landbouwproblematiek) actief zijn die (materiaal voor) artikelen zouden aanleveren. Het Boerentoneel kwam in deze opzet meer los te staan van de rest van de Boerengroep.
Na de discussies over de rol van de Boerengroep brak een nieuwe periode van bloei aan. De Landinrichtingsgroep (inmiddels omgedoopt tot Themagroep Landbouw/Natuur) verzorgde het secretariaat van het Landelijk Overleg Relatienota gebieden en bracht i.s.m. het overleg in het voorjaar van 1984 de brochure “Agrarisch Natuurbeheer door Gebruikszekerheid” en de diaklankserie “Agrarisch Natuurbeheer in Relatienotagebieden” uit. De Boerinnengroep verzorgde het secretariaat van L.B.B., maakte een folder over het L.B.B., stelde i.s.m. het L.B.B. in maart 1984 een reactie op de nieuwe EG richtlijn Gelijke Behandeling op en bracht in mei 1985 de brochure “Geen Rek maar Plek” uit. De Zuivelgroep richtte zich op de actualiteit (de superheffing dus) en m.n. de gevolgen van de verhandelbaarheid van quota. Daarnaast werd het secretariaat van het Landelijk Overleg Voedsel en de Derde Wereld (L.O.V.E.N.D.) verzorgd. De Akkerbouwgroep (inmiddels omgedoopt tot Themagroep Veenkoloniën) woonde vergaderingen van de Werkgroep Veenkoloniën bij en verrichtte onderzoek voor deze groep. Tenslotte werd in 1984 de Themagroep Mest opgericht, die i.s.m. het A.J.W. Limburg in het voorjaar van 1986 de brochures “Gierend door de bocht” en “Mest: ophouden of laten lopen” uitbrachten. Alle themagroepen leverden over hun aandachtsveld artikelen voor Landbouwmaand. Door specials uit te brengen (o.m. over kleine bedrijven en het wereldvoedselvraagstuk) werd geprobeerd de discussiefunctie van het blad vorm te geven.
1986- nu..(?) Subsidie kortingen en projectmatig werken
De opgaande lijn werd doorbroken doordat de N.C.O., sinds jaar en dag de grootste subsidie gever, als een olifant in de porseleinkast op de subsidie van de Boerengroep begon te korten. Bovendien kreeg de Boerengroep net als andere kritische groepen in Wageningen te maken met een teruglopend aantal vrijwilligers. De subsidie kortingen waren het gevolg van een veranderende taakstelling van de N.C.O.. Terwijl de N.C.O. tot dan toe veel belang hechtte aan bewustwording over Derde Wereldproblematiek vanuit de ‘eigen situatie’, werd nu het accent verlegd naar voorlichting over de Derde Wereld aan een breed publiek. De activiteiten van de Boerengroep voldeden niet aan deze nieuwe taakstelling en bovendien begon de N.C.O. zich meer te richten op de standsorganisaties.
Het gevolg was dat de Boerengroep een aantal opeenvolgende jaren zeer fors werd gekort. In 1985 liep het aantal betaalde uren terug van 232 naar 177 uur, in 1986 naar 147 uur, in 1987 naar 100 en in 1988 kon verder korting slechts na een bezwaarschriftprocedure worden afgewend. Tot overmaat van ramp verklaarde de N.C.O. Landbouwmaand in1987 tot niet-subsidiabele activiteit. Er moest dus wat veranderen in de werkwijze van de Boerengroep. In 1985 probeerde men te volstaan met het beperken van het aantal themagroepen (de Tuinbouwgroep en de Themagroep Landbouw/ Natuur werd opgeheven), maar door de voortdurende korting was dit niet toereikend.
In januari 1987 werd daarom besloten om Landbouwmaand los te koppelen van de Boerengroep en in de Boerengroep activiteiten meer projectmatig te gaan werken. Er werd gekozen voor projecten rond zuivel (m.b.t. zuiveloverschotten), akkerbouw (gevolgen van de graanoorlog tussen V.S. en de EG voor de Derde Wereld i.s.m. het CON) en de intensieve veehouderij (de import van veevoergrondstoffen). Men probeerde in de projecten voldoende aandacht aan Derde Wereld te besteden om de N.C.O zoet te houden en de overgebleven tijd te besteden aan ontwikkelingen in de Europese landbouw (zuivel: gevolgen van de superheffing, zuivelvervangers, BST-groeihormoon; akkerbouw: marktgericht beleid; intensieve veehouderij: mestoverschotten).
In het kader van de projecten werden diverse brochures uitgegeven (die met Landbouwmaand werden meegestuurd) en studiedagen/ congressen georganiseerd. Voor het zuivelproject werden een “Zuivelexportkrant” en twee brochures “De witte motor in revisie” en “Het EG zuivelbeleid ter discussie” uitgegeven en werd een studiedag over het EG zuivelbeleid georganiseerd. Voor het veevoerproject werd de brochure “Graanvervangers” gepubliceerd en werden een internationaal congres en een lezingencyclus i.s.m. Studium Generale georganiseerd. Voor het graanproject werden de brochures “Boerensolidariteit Wereldwijd” en “Boeren wereldwijd verliezen bij Graanhandelsoorlog” uitgegeven. Het Internationale Graantelerscongres werd georganiseerd en er werd begonnen met de publicatie van de nieuwsbrief “Grain Connection”.
Door de projectmatige aanpak veranderde het Boerengroep werk sterk. Er ontstond minder ruimte voor onderwerpen buiten de N.C.O.-projecten, de Boerengroep ging brochures schrijven en symposia organiseren en de relatie met de Derde Wereld werd de centrale invalshoek voor het verwoorden van een kritische kijk op de landbouw. Met deze opzet dacht men de progressieve groepen wat te bieden te hebben in de vorm van informatie en nieuwe ideeën. De Boerengroep koos voor ondersteuning van progressieve groepen met informatie en ideeën en besloot zich niet te richten op het verbreden van ideeën richting het brede publiek in de landbouw.
In de nieuwe opzet kwamen de Boerinnengroep en het Boerentoneel los te staan van de andere themagroepen. De Boerinnengroep richtte zich op het onderzoek (naar zwangerschaps- en bevallingsregelingen voor boerinnen) en het ontwikkelen van discussiemateriaal (een diaserie over de rolverdeling tussen boer en boerin) en koos daarmee wel voor dezelfde werkwijze als de rest van de Boerengroep. Om ruimte te creëren voor het ontwikkelen van gezamenlijke ideeën werd een gemeenschappelijk thema (beloning van arbeid) gekozen. Over dit onderwerp werd in februari 1988 i.s.m. Studium Generale de lezingencyclus “Arm Leven, Rijk Sterven” georganiseerd en werd op thema weekenden geprobeerd een gezamenlijk Boerengroep standpunt te formuleren. Het Boerentoneel sloot op dit gezamenlijke thema aan middels een toneelstuk over bedrijfsovername problematiek.
De gezamenlijke discussies over het thema beloning leidde echter niet tot een gezamenlijk Boerengroep standpunt. Een reden hiervoor was dat het onderwerp onvoldoende aansloot bij de N.C.O. projecten. Op het seminar van 1989 werd het thema beloning afgesloten zonder dat dit had geleid tot het uitdragen van een Boerengroep standpunt richting de landbouwwereld. Er werd besloten om niet opnieuw een gezamenlijk jaarthema vast te stellen.
Vervolg BG:
Leefbaar platteland 1990-1991
Gezonde Landbouw voor producent en consument 1990-1991
Duurzame Landbouw 1992
Studie dagen in samenwerking met W.B.Z. en Inzet 1992
Krant regionale initiatieven in een duurzame landbouw in Zuid en Noord 1993
Enquête naar knelpunten van en ideeën over duurzame landbouw 1993
De Boerengroep wil inspelen op de actualiteit, zowel in theorie als in de praktijk en deze twee verbinden. We staan kritisch tegenover en dragen bij aan het (internationale) landbouwbeleid en het beleid en (les)programma van de WUR. We proberen een netwerk te onderhouden van mensen en organisaties die zich bezighouden met dezelfde thematiek.